Het was een heldere ochtend en ik fietste een mooie afgelegen route in de Amerikaanse staat Oregon. De scenische wegen die ik volgde gingen door een gebied met een geschiedenis van vulkanische uitbarstingen. Grote bergen met zwarte stukken gehard lava waren te zien langs de kant van de weg. De omgeving was ook nog prachtig groen en gevuld met dennenbomen, zo nu en dan sparrenbomen en deze bomen waren groter dan ik ooit eerder gezien had.
Opeens zag ik in de verte, aan de andere kant van de weg, iets anders naderen dan de auto’s en trucks die regelmatig passeren. Ik kwam dichterbij en zag iemand naast een fiets lopen met bepakking erop. Deze persoon had niet de set-up van een gemiddelde fietsreiziger en had niet zoveel spullen bij zich. Het maakte mij benieuwd en ik stak de weg over om een praatje te gaan maken.
“Je bent de eerste fietser die ik in ruim vier maanden ben tegengekomen!”
Riep ik enthousiast naar hem.
Hij stelde zich voor als Michael, zijn bovenlijf was ontbloot en een grijze trui was om zijn zadel heen gebonden. Over zijn armen en schouders waren er tattoos zichtbaar. Onder een grijze pet droeg hij een smalle zonnebril. Zijn fiets was veel te klein voor zijn postuur, meer een mountainbike voor tieners, als je het mij zou vragen. Aan het stuur had hij een sporttas met een broekriem vastgebonden, daarin zat een slaapzak. Verder had hij een rugtas en zat er een leeg plastic flesje op zijn frame.
Na een korte kennismaking keken we samen naar onze fietsen.
“Je hebt nogal wat bij je.”
Zei hij bewonderend. Daar ging ik, nu voelde mijn verschijning tegenover de zijne helemaal als een grap.
“Waar ga je naartoe?”
Vroeg ik hem, met een grote behoefte het onderwerp te willen veranderen.
Hij begon te vertellen over zijn reis en ik raakte onder indruk. Micheal was feitelijk dakloos. Hij vertelde mij dat hij naar Los Angeles gegaan was op zoek naar werk. Het viel hem allemaal tegen. Om uit deze situatie te komen besloot hij om zijn halfzus in Washington op te gaan zoeken. Dat is zo ongeveer 1500 kilometer fietsen. Hij begon op een redelijke toerfiets maar die was gestolen, dit was zijn derde fiets inmiddels en die was niet helemaal zijn maat. Ik was blij hem tegen te komen, het maakte mij bewust dat je met een sterke wil niet veel nodig hebt om ergens te komen. Hij bedacht dit gewoon en nu was hij al over de helft van een 1500 kilometer lange fietstocht op een tienerfiets zonder bagagedragers.
“Heb je nog iets nodig?”
Vroeg ik hem.
Hij schudde zijn hoofd.
“Weet je, ik geef je mijn thermosfles, dan heb je in ieder geval een upgrade.”
Stelde ik voor en dat maakte hem blij.
“Cool, dat maakt dan een toffe herinnering voor dit moment!”
Zei hij enthousiast terug.
Ik monteerde de houder en fles op z’n frame en gaf hem een kant-en-klaar ontbijt mee. Ik hoopte dat de fiets het zou halen, al was ik ervan overtuigd dat hij niet lang van nu in Washington bij zijn halfzus zou aankomen.
Op een avond toen de lucht zo prachtig zacht oranje kleurde werd ik even herinnerd aan hoe het leven zijn plotselinge fijne en mooie momenten kan hebben. Voor de verandering kon ik die avond lekker buiten mijn tent zitten kijkend naar de kleurrijke hemel terwijl ik een spaghetti kookte met verse groenten.
Het fijne van deze avond was dat ik geen rekening hoefde te houden met de genadeloze kou die mij vaak snel mijn slaapzak instuurde. Het voorjaar waar ik zo naar verlangde voelde voor mij des te beter na een intense winter beleefd te hebben in Alaska en Canada.
Nu pas ging er door mij heen hoe lang het oncomfortabel is geweest nu de omstandigheden een stuk fijner zijn. Het is interessant hoe mijn geest omging met deze ontberingen en dat observeren heeft mij zeker geholpen een stukje bewuster te worden van patronen waar ik bij blootstelling aan stress op terugval.
De komst van de lente bracht dat ik met een hoop dingen niet constant meer bezig hoefde te zijn. Bijvoorbeeld dat water niet meer bevroor en ik ook geen rekening hoefde te houden met hard bevroren eten. Ik kon nu koken met verse groenten en sinaasappels en bananen meenemen die ik dag in en dag uit nu kon eten. Ik ervaarde hoe belangrijk het was om dit regelmatig te doen want mijn maag was voor de verandering eens niet zo rommelig.
De weg door Oregon zat vol met verbazingwekkende landschapsveranderingen, van rotsachtige ravijnen naar de wildernis, tot dennenbossen in de heuvels en bergen naar de hoge woestijnen.
Het was echt adembenemend.
In de avonden in mijn tent las ik een boek over de geschiedenis van de mens. Ik las over de geschiedenis van de Verenigde Staten en dat vond ik best interessant. Ik zeg vooral Verenigde Staten omdat Amerika een heel groot en divers continent is bestaande uit noord en zuid. Dit boek vertelt dat Amerika vernoemd is naar Amerigo Vespucci, een Italiaan die deelnam aan een aantal expedities naar dit continent in de jaren 1499-1504. In deze tijd ontwikkelde de wetenschap zich in Europa en waren Europeanen het stukje wereld aan het ontdekken wat nog niet bekend voor ze was.
In 1507 publiceerde een Europese kaartenmaker met de naam Martin Waldseemüller een herziene wereldkaart. Op deze kaart werd voor het eerst toegegeven dat de Bijbel, klassieke geografen en de Europeanen onbekende plekken in de wereld gewoon vanuit een verzonnen overtuiging ingevuld hadden. Columbus in zijn tijd dacht dat zijn ontdekkingen eilanden waren van Oost-Azië. Amerigo Vespucci had de overtuiging dat dit niet zo was. Waldseemüller, die de argumenten van Vespucci serieus nam, maakte de foutieve veronderstelling dat Amerika door Vespucci was ontdekt en noemde het op zijn kaarten naar hem. Op deze manier heet nu een kwart van de wereld naar een Italiaan die enkel de foutieve overtuigingen van die tijd opnieuw bevraagde.*
De weg die ik volg gaat slingerend door heuvels en bergen. Adelaars vliegen hongerig rondjes in de lucht. Vlinders steken blijmoedig de weg over. Stoere dennenbomen gaan hoog de lucht in. De laatste sneeuw heeft het stikheet en probeert het zo lang mogelijk uit te houden op de plekjes in de schaduw. Een alerte vos kijkt mij van een afstand aan en rent dan gehaast de bossen in. Een groep van grote herten beweegt wat angstig vooruit en durft dan toch het meer over te steken terwijl ik vanachter mijn kampvuur in stilte toekijk.
Het gangetje zit erin met mijn huidige 100km-per-dag mentaliteit. 3 tot 5 dagen fietsen en dan een dag pauze. Mijn visum verloopt op 7 juni en ik moet nog zo’n 2000 kilometer afleggen door Oregon en California voordat ik de grens met Mexico bereik.
Ik overnacht in hostels in Baker City en Bend en kampeer een beetje overal en nergens. In Bend kan ik mijn ketting en cassette vervangen bij de Hutches Bicycles fietswinkel. De jongens zijn vriendelijk en omdat ik meer dan 5000 kilometer helemaal vanuit Alaska met dezelfde ketting ben komen fietsen, krijg ik een bijnaam, One Chain.
De mensen bij de Burger King vragen of ik degene ben die zijn spullen in het stopcontact heeft gestopt. Dat is niet de bedoeling, melden ze mij. Ik loop gefrustreerd naar buiten in de hoop voor vriendelijkere mensen. In het Sharis wegrestaurant een stukje verder word ik onthaald door een vrolijke dame.
“Staat je fiets op slot?”
Zegt ze waarschuwend.
“Pas maar op want die wordt hier zo gestolen.”
De dame is heel vriendelijk en komt ongeveer elke tien minuten langslopen en roept dan:
“Hoe gaat het hier!?’
Om vervolgens nog een flinke scheut koffie toe te voegen aan m’n al gevulde bak.
Ik fiets over wegen en velden elke avond weer op zoek naar een kampeerplek en zo kom ik deze avond bij een zelf-registratie kampeerterrein die van de staat is en onderhoud wordt door boswachters. Als ik de prijs bekijk, staat er $42,- per nacht op de informatieborden. Het was nog nooit zoveel, dit zal wel te maken hebben met de daklozen in deze omgeving. Het begint te regenen en ik doorzoek mijn tassen naar mijn regenjas. Ik kom erachter dat de jas verdwenen is. De laatste herinnering die ik heb is dat ik hem om mijn stuur gehangen heb te luchten bij dat wegrestaurant. Heb ik de jas laten slingeren? Zal iemand de jas gestolen hebben?
De volgende dag kom ik langs weer een ander kampeerterrein. Ik loop voorzichtig het erf op van de mensen die de eigenaar van deze camping moeten zijn.
“Wat doe je hier? Ga van mijn erg af!”
Snauwt een dame mij toe.
Ik loop terug naar mijn fiets en ze loopt achter mij aan.
“Ben je aan het wandelen?”
Ik wijs naar mijn fiets en vraag of ik hier kan kamperen en ook douchen, ik voel mij namelijk niet zo fris meer.
“Ik doe geen kamperen. Zeven kilometer verder kan je kamperen bij Lake Selmac.”
Ok, denk ik, wat heb ik jou aangedaan.
Ik besluit naar Lake Selma te fietsen en daar aangekomen is het een weer een zelf-registratie kampeerterrein, nu voor $25,-. Ik vertik het om een flinke duit geld neer te leggen voor een stukje grond om op te slapen maar heb wel een sterke behoefde aan een douche. Ik kijk goed om mij heen, het is rustig hier. Ik rij naar een betonnen gebouwtje wat het badhuis is en voel aan een van de deuren of er een ruimte open is.
Ik heb geluk.
Niemand te zien, ik waag het erop en draai de kraan open. Heerlijk warm water stroomt over mijn bezwete lichaam. Ik douche uitgebreid voor 20 minuten en doe dan voorzichtig de deur weer open. Ik kijk naar links en naar rechts, niemand te zien. Ik stop mijn spullen terug in mijn fietstas en spring gehaast op mijn fiets om maar niet gesnapt te worden. Ik ga op zoek naar een kampeerplekje in de aangrenzende bossen.
Een gratis plekje.
—
* dit komt uit het boek Sapiens van Yuval Noah Harari