Terwijl ik langs de rivier de Eem en een aantal indrukwekkende historische gebouwen in Amersfoort loop, kan ik alleen maar denken aan het moment dat ik in de natuur ben. Ik verlang er echt naar. Nog 20 kilometer moet ik door boerenweilanden lopen tot dat moment komt. Hopelijk lukt het om in deze paar dagen de rust te ervaren waar ik zo naar uitkijk. De hele pandemie heeft zoveel paradoxen en dat brengt me nog weleens in verwarring. Enerzijds is er de strijd in mezelf met een angst voor alles wat onzeker is en anderzijds is alles ook gewoon oké. Geluk, in Tolstojs woorden, gemanifesteerd in rust, muziek, natuur en boeken, daar is nu alle tijd voor. We remmen af en ik kan maar beter goed weten wat te doen als er ineens alle tijd is en zo ongeveer alle plekken om je te vermaken dicht zijn.
Na een lange dag wandelen loop ik het erf op van een groot vrijstaand huis, naar een vrouw die met veel lawaai het gras aan het maaien is. Ik heb er een hekel aan om mensen om een gunst te vragen maar het kan nu even niet anders. “Mag ik mijn waterzak vullen met water?” vraag ik met een stem die niet eens in de buurt komt van het lawaai van de grasmaaier. Ze kijkt me aan, stopt de machine en zegt: “Ik hoorde je niet. Wat zei je?” Ik doe een nieuwe poging en dit keer met meer succes. Ze kijkt eerst wat twijfelend maar wijst al snel naar haar man die in de garage gereedschap aan het organiseren is. “Geen probleem,” zegt de vrouw, “hij laat je wel zien waar de kraan is!” Ik glimlach vriendelijk en pak wat onhandig de waterzak uit mijn grote, met kampeerspullen volgepropte rugtas.
Gedachten zijn er altijd. Waarom heb ik er ook alweer een hekel aan om mensen om een gunst te vragen? Mensen zijn toch altijd aardig en zijn dit trouwens ook altijd geweest en daarnaast leer ik door in contact te komen meer over wat er in dit land gebeurt! Ik weet eigenlijk niet waarom het nu zoveel moeite kost, misschien wil ik gewoon alleen zijn en niet geconfronteerd worden met sociale angst.
“Ik ben een marktman,” zegt de man bij de garage zonder dat ik erom vraag. “Ik verkoop vlees!” vervolgt hij enthousiast. We lopen door wat lijkt op een slachthuis. “En slacht u de dieren hier?” vraag ik om het gesprek gaande te houden en zonder iets te weten over de logistiek van vlees. “Nee, dat is voor de grote fabrieken, ik verpak het hier en verkoop het vervolgens op verschillende markten in deze regio.” We beginnen een gesprek over hoe het is om een marktman te zijn en later vraagt hij nieuwsgierig naar mijn mini wandelavontuur. Het gesprek verloopt prima tot die ene vraag: “En waar overnacht je?”
“Gewoon ergens in het bos!” zeg ik met een enthousiast en trots gevoel van dat ik de manifestatie ben van het avontuurlijke wezen die ik zo graag wil zijn. Ik krijg een vreemde blik van de man. Ik weet nooit of mensen denken dat ik totaal gek en onverantwoordelijk bezig ben of dat ze me erom bewonderen. Ik glimlach er naïef bij. “Weet je, er is een camping in het bos verderop en die zijn nu waarschijnlijk open,” zegt hij met een goedbedoelde poging om mij te helpen. Ik bedank de man beleefd en zeg hem dat ik het zal overwegen. Ik stop de waterzak terug in mijn grote rugtas en ik vraag me af of ik het mezelf kwalijk moet nemen dat ik hem zojuist een leugen heb verteld.
Met die wandeling was ik op weg naar een eiland hoog in het noorden van ons land, het schitterende Schiermonnikoog. Mijn vriend Erwin zou mij en ook Lisa, die later zou aanhaken, een tocht op een fatbike over dit prachtige eiland geven. Maar de derde dag deden mijn voeten zoveel pijn en kreeg ik allemaal blaren onder de bal van allebei mijn voeten. Ik kon niet eens meer rechtop lopen en belde Erwin met de vraag of die fatbikes ook e-bikes waren en toen riep hij verontwaardigd: “E-bikes? Not under my watch!” Dus uiteindelijk heb ik het eiland en de tour niet eens meegemaakt en moest ik terug naar huis omdat mijn voeten te veel pijn deden.
Het is een paar weken later en ik ben weer op pad. Nu op de fiets. Het is een prachtig heldere nacht en terwijl ik kijk in de vlammen van een zacht knetterend kampvuur denk ik terug aan een heerlijke dag gevuld met het zoeken naar paddenstoelen en dennenhout. De geur van het dennenbos gaat samen met de rook die in mijn gezicht waait en ik bedenk me hoe fijn het is om in de natuur te zijn. Vandaag heb ik alles geleerd over de boleet paddenstoel. Ik zag veel van de kastanje soort, maar ik durfde ze niet te koken en op te eten. Ik beschouw mezelf als een beginner van het paddestoelen zoek-soort-mens en ik ben nog helemaal niet in de buurt van een zelfverzekerd niveau. Om te voorkomen dat ik een dodelijke soort zou eten, maakte ik een curry-madras van de groenten die ik bij een plaatselijke groentewinkel in Putten had gekocht. Het was iets goeds om een lokale winkel boven de grote supermarkt te kiezen. Support your locals, helemaal in tijden van pandemie! En wat een goed mens voel ik me bij die gedachte.
Ik open de thermoskan die ik (sinds mijn laatste Russische avontuur) altijd meebreng in de herfst en winter en giet wat heet water in een beker met een zakje slaapthee met die magische ingrediënten kamille, tilia en valeriaan. Ik heb twee nachten achter elkaar in dit bos gekampeerd en gisteren was ik op bezoek bij een vriend. Het was een fantastisch bezoek, er hing een zo heel euforische sfeer omdat hij en zijn vrouw hun eerste kindje hadden gekregen. “Het is alsof ik al vier dagen een extasy trip heb!” vertelde hij me. En ja, ik had hem nog nooit zo gelukkig gezien.
Bij het cadeautje wat ik mee had genomen zat een kaart waarop stond: Een wonder van God! Want dat was alles wat ik kon vinden terwijl ik mij al fietsend diep in de Bijbelbelt waande op zoek naar iets passends. Het voelde als een grap toen ik het kocht, maar later erkende ik ook wel weer de waarheid die erin zat. Ze kennen mij als een soort alternatieve hippie, die door veel landen is gereisd om te begrijpen dat er niet één bepaald wezen is dat God is, zoals het christendom en sommige andere religies leren. Het is dat God in ons allemaal is. God is in deze bomen, in de paddenstoelen, in de maan en de sterren en zelfs in dit kopje thee! Denk ik, terwijl ik een grote slok neem en al naar het vuur kijkend de heerlijke geur van het brandende dennenhout langzaam door mijn neus naar binnen laat gaan.
Ze twijfelden of het hebben van een kindje wel een goede beslissing was met alle kennis van dat wij als menselijke soort de planeet aarde aan het vernietigen zijn. Het kindje kwam als een geschenk, een wonder, na de geboorte en toen ze hun dochter voor het eerst zagen en vasthielden was alle twijfel weg en had plaatsgemaakt voor een onbeschrijfelijk gevoel van hartstochtelijke liefde. “Ik heb nog nooit zo van iemand gehouden, Henk,” zei de moeder tegen mij terwijl ze haar tranen van dat gevoel niet kon bedwingen. Oh, wat een wereld! Het was heerlijk om te zien! Ik zag een gelukkig stel, zelfs dat ze zich zoveel zorgen hadden gemaakt over de verantwoordelijkheden van dit kindje. En ja, misschien is er hoop voor mij, dacht ik toen ik op mijn fiets sprong om alleen in het bos te zijn en mij één te voelen met de bomen, paddenstoelen en het vuur.
Ik glimlach over deze mooie dagen terwijl ik het vuur wat meer hout geef. Die wandeltocht was zeker een groot drama en nu zit ik hier in dit prachtige bos met deze geweldige gedachten en voel ik mij helemaal content.
“Nou, hoop is in de natuur!” roep ik door het bos.
En alle dennenbomen kijken mij aan en beginnen vervolgens te zingen: “Wij zijn de bomen en we zijn hier, we staan gewoon en dat weten we al!” En de bladeren fluisteren met een zachte stem: “Wij zijn de blaadjes en we schudden in de wind, dat is alles, we komen en gaan, groeien in groen, worden geel en vallen.”
Plotseling is er de stem van een verwarde paddenstoel die zomaar wat woorden begint uit te flappen! “Ik ben de grote stinkwam!” schreeuwt het verwarde wezen dwars door het mooie gezang en vervolgt met een meer verontrustend klinkende stem: “Ik zie eruit als een penis, maar mijn hoofd wordt helemaal opgegeten door mieren! Help me! Help me!”
“Hou je mond!” zegt de boompuist. “Ik ben hier helemaal donzig en mediteer in stilte!”
‘Nou, nou,’ zegt de kleverige koraalzwam die op een stuk hout zit en kijkt alsof ze iets heel belangrijks gaat zeggen. Maar ze staart gewoon in de verte en zegt niets!
“Ik ben de koningin van het bos!” zegt de gewone fopzwam in haar prachtige jurk en, met een hele wereldse houding aan te nemen (alleen God weet waar en wanneer ze dat heeft geleerd), geeft ze haarzelf een veel waardiger uiterlijk dan haar naam doet vermoeden. Plots fronst ze haar wenkbrauwen: “Weet je, je kunt mij opeten hè,” haar gezicht vertrekt heel lief maar ook verdrietig en ze kijkt dan heel serieus, “maar laat me je vertellen, het zal je buik niet vullen!”
Een zwarte kever loopt het gesprek binnen, hij draait zijn hoofd en zegt met een hongerige blik maar toch een hele beleefde stem: “Het spijt me dat ik jullie lastig val maar heeft iemand iets te snacken voor mij?” Maar iedereen negeert, giechelend, de arme kever, dus gaat hij op zoek naar andere paddenstoelen voor snacks.
“En onthoud dit!” zegt de zon met een diepe stem, zij staat al op het punt te gaan slapen, “Dit alles komt bij mij terug, gaat dan weer en komt weer terug, gaat dan weer, en het kan me niet schelen, ik blijf toch licht geven!”
“Ik ben vuur!” zegt het vuur terwijl het de geur van het brandende dennenhout in de al donker geworden frisse lucht blaast. “Ik blijf gewoon vuur zijn totdat er geen hout meer is! En welterusten dan!”
Ik neem een laatste slok thee, helemaal warm en met een vredig gevoel klim ik in mijn slaapzak en val in een fijne, diepe, dromerige slaap.
Dit korte verhaal met de titel ‘Als de natuur zou praten’ is te downloaden in een digitale publicatie.